Overweging voor zondag 5 januari 2020, Epifanie, Paaskerk Baarn                          Thema: ‘De weg van het licht’

Teksten: Jesaja 60, 1-6 en Matteüs 2, 1-12  

 Geliefde mensen,

Waar wij westerse kerken al eeuwen lang kerst vieren op 25 december, aanknopend bij het Romeinse feest van de zonnewende, vieren de Oosters-Orthodoxen op 6 januari Jezus’ geboorte. En dat niet alleen: ook Driekoningen èn de doop van Jezus worden herdacht op dit grote feest van Epifanie. Een feest waarop, net als ons feest van kerst, licht een grote rol speelt. Ook de symbolische betekenis ervan, want het gaat om licht dat zichtbaar wordt in Jezus. Letterlijk betekent Epifanie: ‘verschijning’, verschijning van de Heer. Licht van God voor onze wereld. Een ‘schitterend licht’, zou Jesaja zeggen.

Ik wist eigenlijk wel dat de drie koningen niet op ‘onze’ kerst in de stal hoorden.

Maar in de voorbereiding van vandaag realiseerde ik me pas goed dat Matteüs echt een heel eigen verhaal vertelt. Jezus wordt bij hem geboren in een huis in Betlehem, nadat Jozef na een droom besloot de zwangere Maria niet in de steek te laten. Daar, in dat huis, vinden de magiërs, zoals de koningen door Matteüs genoemd worden, het kindje met hulp van een ster. Matteüs heeft het helemaal niet over een volkstelling van keizer Augustus. De verre reizigers komen via Jeruzalem en het hof van koning Herodes op het spoor van Betlehem.

Het geboorteverhaal van Jezus zoals het in mijn hoofd en ik denk ik het hoofd van velen zit,

is een samengesteld verhaal, Lucas’ èn Matteüs’ verslagen geknipt en aan elkaar geplakt.

Nu kun je denken: ‘Dat geeft toch niet? Door die twee perspectieven samen te voegen, krijg je een compleet en kloppend verhaal’. Maar dan ga je voorbij aan het eigene van Matteüs’ boodschap. Hoe fris en ‘eigen’ kunnen we zo’n oud verhaal nog horen?

Dat is een spannende vraag. Hoe vaak luisteren we naar elkaars verhalen met een half oor? Zo van ‘ik weet al welke kant dit opgaat’? In de kerk kan het vertrouwde van alle verhalen warm aanvoelen, als een jas die je past. Daar moet je niet aan tornen. Maar het spant erom in de tijd dat Matteüs zijn verhaal opschreef. Niks ‘een warm gevoel’. Het is al een halve eeuw na Jezus’ dood. Er waren Joden christen geworden. Anderen gingen juist christenen vervolgen. Er waren heidenen die aansluiting zochten bij synagogen, bij huisgemeenten.

Waarvoor kies je, op wie vertrouw je, wie volg je? Waarvoor ben je bang?

Dat zijn onderliggende vragen die Matteüs stelt. Zoek je je heil bij een machtige vorst als Herodes? Of bij een kwetsbare koning als Jezus? Vertrouw je alleen op je oude vertrouwde kennis van de schriften of durf je ook een onbekende weg in te slaan? Je ogen te openen, om je heen te kijken? Voor vreemdelingen lijkt het bijna makkelijker de ster te volgen dan voor de hip and happening in Jeruzalem.

Vanuit zijn Joodse wortels verwijst Matteüs vaak naar de oude beloften uit de Schrift. Daarom begint hij zijn evangelie ook met een stamboom, en heeft Jozef een belangrijke rol. Hij zet de koninklijke lijn van David voort, de herderkoning. Jozefs zorgzaamheid voor Maria en Jezus, zijn lef in een droom te geloven: het zet een bijzondere toon. ‘Let op’, lijkt Matteüs ons voor te houden: ‘Je zou het niet zeggen, maar dit is de koning waarop jullie wachtten’. Ook bepaalt hij zijn lezers erbij dat het geloof in de Joodse Jezus openstaat voor iedereen, voor vreemdelingen, ‘heidenen’, ja, àlle volken. Dat drie wonderlijke mannen op kamelen uit het oosten het kind komen eren, het is niet toevallig.

Voor ons lijkt het kerstverhaal gesneden koek, de keus tussen Herodes en Jezus niet moeilijk. Wij voelen mee met die vreemdelingen, achterop hun kamelen reizen we graag mee. Hoe het verhaal in Matteüs’ tijd klinkt, de scherpte en diepte ervan, we gaan er makkelijk aan voorbij.

 Ik moest daaraan denken toen ik afbeeldingen zag van controversiële kerststallen.[1]

Deze stallen laten zien hoe het verhaal van kerst botst met onze wereld. Het verhaal van deze eigentijdse stallen, is als het verhaal van Matteüs, van Marcus, Lucas en Johannes. Jezus wordt geboren in het hier en nu. En als de hemel opengaat, worden we geconfronteerd met hoe we ons leven leven. Met onze keuzes, ons vertrouwen, onze angst.

Die eigentijdse kerststallen schuren. Liever bekijk je ze op veilige afstand.

De kerststal van de methodistische kerk in Claremont, Californië...

Het kindje Jezus ligt in een kooi. Links en rechts van hem staan nog twee kooien, de een met Jozef, de ander met Maria. Op de kooien zit prikkeldraad. In het donker ziet hij er nog onheilspellender uit.  De predikant postte op Facebook en toelichting: ‘In een tijd waarin vluchtelingen asiel in ons land willen aanvragen, waarbij de familieleden tegen hun wil van elkaar worden gescheiden, staan wij stil bij het beroemdste vluchtelingengezin ter wereld. Wat als zij vandaag voor de grens hadden gestaan?’

De kerststal in Dedmont, Massachusetts...  één groot alarm over klimaatverandering.

Jezus, Jozef en Maria zitten op een eilandje in zee. Rondom de kribbe dobberen plastic flessen. ‘God so loved the World’, staat er in koeienletters boven de stal, ‘Will we?’

In Betlehem dook van de kunstenaar Bansky een stalletje op... voor wie hier vorige week waren, ds Jos van Oord liet het al zien toen hij ons meenam in het verslag van zijn reis naar Israël. De muur die Betlehem in tweeën deelt, een muur die het Palestijnse land van het Israëlische land scheidt, zie je terug in de stal. De ster is in de muur geslagen door een granaat. ‘The scar of Betlehem’, zo luidt de naam van het kunstwerk. De star is een scar geworden, een litteken.

Als Jezus vandaag geboren wordt, waar zou dat zijn?

Misschien dat je zijn licht niet anders dan als door een litteken kunt zien... door de scheuren die door onze wereld lopen... breuken die we zelf veroorzaken... ellende die ons van buiten overspoelt.

Matteüs houdt ons voor: sluit je ogen er niet voor, verlies de ster niet uit het oog, en verheug je daar waar je Gods licht vindt. Een schitterend licht met de woorden van Jesaja. In het verhaal van vandaag blijkt dat het schittert in kwetsbaarheid, in liefde, in nabijheid, in elkaar eren.

Hoe schurend ook de beelden van de kerststallen, ze werpen licht op onze schaamte om wat anders kan. Ze doen ons beseffen hoe verbonden we zijn met elkaar, de wereld om ons heen, de hemel die de aarde raakt... en dat God als een mens in ons midden is.

Nog één andere eigentijdse kerststal kwam voorbij deze week. Wat zeg ik, wel 200, zo schreef de journalist die naar Baarn was afgereisd voor ‘De weg van het licht’. De kop boven de column was ‘En altijd was er plaats in de herberg’. Met een grote glimlach las ik hoe de verslaggever zijn tocht langs kerststallen beschrijft, hoe mensen van allerlei achtergronden meedoen, ook ‘ongelovigen’. De stallen zijn middel geworden om een eigen verhaal te vertellen, is zijn conclusie, met een zwarte Jezus gewikkeld in een regenboogvlag, een stal van afvalhout of figuren die van vader op zoon zijn doorgeven. Het bepaalde mij er juist bij hoe belangrijk het is ons eigen verhaal te kunnen spiegelen aan het verhaal van Jezus. En hoe we hier in de kerk andersom kunnen leren van de stallen buiten ‘op dorp’... Wat de verslaggever het meest had verwonderd, was de gastvrijheid van de Baarnaren... dat ook al kenden ze hem niet, er open gedaan werd, er plaats was in de herberg. Hoe kan het anders bij ‘de weg van het licht’?

Dat ook wij ons laten raken door het verhaal van kerst, de weg van het licht.

 

Amen