ETTY HILLESUM
PREEK ALS VOORBEREIDING OP THEATERSTUK OVER ETTY HILLESUM
27 januari in DE PAASKERK BAARN
Jos van Oord (in de preek spreekt Marianne Bade de teksten van Etty)
inleiding
Etty Hillesum was een jonge joodse vrouw van 27 jaar toen zij in het donkere oorlogsjaar 1942 een dagboek begon. Het dagboek beschrijft een cruciale periode van haar leven. Een leven dat in 1943 eindigde in Auschwitz. Het dagboek bleef lang in de vergetelheid. Vrienden probeerden het na de oorlog gepubliceerd te krijgen, maar geen enkele uitgever had belangstelling. De tijd was er niet rijp voor. Tot 1981. Toen werd een uitgever gevonden.
Het dagboek bleek meteen een bestseller. Aangemoedigd door de overweldigende belangstelling werden ook nog eens de brieven uitgegeven die Etty Hillesum schreef vanuit kamp Westerbork. En mede door alle aandacht die daarvan het gevolg was kwam er een onbekend gedeelte van haar dagboek boven water.
Brieven en dagboek tonen een zelfbewuste vrouw die een, zeker voor die tijd, vrijmoedig liefdesleven had. Maar die vrije levenshouding bracht haar ook op een weg die leidde tot een diepe religiositeit. Een religiositeit die haar zou maken tot een toonbeeld van geleefd geloof. In dubbel opzicht. Geleefd geloof in de zin van: een uiterst innige en vertrouwelijke omgang met God. Maar ook in de zin van: een indrukwekkende inzet voor mensen.
Etty werd in 1914 in Hilversum geboren in een joods gezin waar religie niet of nauwelijks een rol speelde. Boeken en studie namen wel een belangrijke plaats in. Haar vader was leraar klassieke talen. Haar moeder kwam uit Rusland, maar was, na de zoveelste Jodenvervolging, naar Nederland gevlucht. Etty had twee broers. De kinderen Hillesum waren alle drie uitermate begaafd. In 1932 ging Etty zelf in Amsterdam rechten studeren. Daarnaast begon ze ook aan een studie Slavische talen. Ze kwam er spelenderwijs doorheen. Ze leest de Bijbel. Ze leest de autobiografie van Augustinus, de kerkvader, die beschrijft hoe hij God buiten zichzelf heeft gezocht om uiteindelijk God te ontdekken in zichzelf.
Dat thema is de rode draad in deze viering.
PREEK
JOS
Welk mens bepaalt je leven? Je ouders misschien. Een leraar. Voor Etty was het Julius Spier. Hij was handleeskundige en vestigde zich in Amsterdam. Spier was een Jungiaanse therapeut Etty besloot op een maandagavondzitting haar handen door Spier te laten analyseren. Deze vrij toevallige ontmoeting is bepalend gebleken voor het verdere verloop van Etty Hillesums leven. Zij was meteen bijzonder onder de indruk van Spiers persoonlijkheid en besloot bij hem in therapie te gaan. Na de eerste ontmoeting begon zij haar dagboek.
De relatie groeit uit tot een liefdesrelatie. Hij blijkt de aanleiding tot een omwenteling in haar leven. Ze schrijft er over met grote openhartigheid.
In Spier heeft zij een man gevonden die haar helpt haar eigen identiteit te vinden. Haar dagboek getuigt van die zoektocht.
Tot die tijd heeft de oorlog alleen op de achtergrond een rol gespeeld. Maar omdat de wurggreep op de joden zich steeds nauwer sluit, wordt de invloed van de oorlog op haar leven steeds meer merkbaar. Hierdoor, en door de omgang met Spier, wordt een religieuze laag in haar aangeboord. Spier zelf is een religieus man die elke avond Bijbel leest en bidt. Dat heeft invloed op Etty.
Zij gaat ook uit de Bijbel lezen en bidden. En in haar dagboeken verschijnen steeds regelmatiger gesprekken met God. Haar religiositeit is, evenals haar levensstijl, vrij van traditionele denkbeelden. Zij spreekt God aan met ‘jij’. En hoewel zelf een Jodin laat ze zich net zo gemakkelijk aanspreken door het Nieuwe Testament als door het Oude. Ze wordt niet belemmerd door dogmatische stelsels. God is voor haar de weerloze kracht die een woning zoekt in mensen. Etty wil haar leven tot zo’n woning maken. En ze ziet het ook steeds meer als haar taak om God – zoals zij het noemt – ‘in de ander op te graven’. In haar geloofsbeleving staat de liefde centraal: de liefde voor God en mensen.
Zo groeit in haar een levensovergave die maar één ding wil: het goede voor de mensen. Zij is bereid zichzelf daarvoor op te offeren. Die levensovergave wordt door haar omgeving niet begrepen. De haat tegen de Duitsers voert daar de boventoon. Maar Etty heeft het woord ‘haat’ uit haar woordenboek geschrapt. Zij wil haar leven in dienst stellen van het positieve. Als haar eigen oproep komt om zich te melden, gaat ze zonder aarzelen naar Westerbork - uit solidariteit met de joden die geen kansen hadden om onder te duiken. En daar, in Westerbork, groeit zij uit tot wat medebewoners ‘een lichtende persoonlijkheid’ zouden noemen.
Het was, zoals ze zelf schreef, de hel. Elke dag worden er groepen joden op transport gezet, en iedereen heeft een vermoeden wat er gaat gebeuren. Toch kan Etty zelf nog regelmatig Westerbork verlaten. Zij werkte namelijk voor de Joodse Raad. Dat stelde haar in de gelegenheid om af en toe naar Amsterdam te gaan. Tijdens een van die korte verblijven sterft Julius Spier. Ook dat accepteert zij met een wonderlijke overgave. Hij was de bemiddelaar geweest tussen haar en God. Maar de weg naar God weet zij inmiddels zelf te vinden. In die overtuiging keert zij terug naar de smerige barakken van Westerbork, waar mannen en vrouwen, kinderen en bejaarden angstig afwachtten wat er komen zou.
Ze schrijft tot haar minnaar die een paar uur daarvoor is overleden:
MARIANNE
Dinsdagnacht 1 uur. Ik had je nog duizend vragen te vragen en van je te leren, nu zal ik alles alleen moeten doen. Ik voel me zo sterk, weet je, ik weet dat ik het zal klaarspelen in m’n leven. Die krachten die mij ter beschikking staan, heb jij in me vrijgemaakt. Je hebt me onbevangen de naam van God leren uitspreken. Jij bent de bemiddelaar geweest tussen God en mij en nu ben jij, bemiddelaar, weggegaan en nu gaat mijn weg regelrecht tot God, het is goed zo, ik voel het. En ik zal zelf weer de bemiddelaarster zijn voor al die anderen, die ik bereiken kan.
JOS:
In Etty brandt een vuur. Het vuur van de goddelijke liefde waarmee zij anderen wilde warmen. Ook al zou dat haar leven kosten. Ze weet immers dat zijzelf ook niet aan deportatie ontkomt. En zo gebeurt het.
Op 7 september 1943 worden haar ouders en broer Mischa op transport gesteld. Zij besluit om met hen mee te gaan. Een vriend in het kamp licht haar vrienden in Amsterdam in. Hij schrijft: ‘Daar betrad zij de transportboulevard (..), vrolijk pratend, lachend, een aardig woord voor ieder die op haar weg kwam, vol tintelende humor, misschien wel een tikje weemoedige humor, maar echt onze Etty, zoals jullie haar allemaal kennen. ‘Ik heb m’n dagboeken, m’n Bijbeltje, m’n Russische grammatica en Tolstoi bij me,’ (zei ze).’ Aldus deze laatste getuige uit Westerbork.
Etty – een jonge vrouw in wier leven een vrije levensstijl zich op wonderlijke wijze ontwikkelde tot een authentieke en indrukwekkende religiositeit. Voor zover wij weten zette zij nooit een stap in een synagoge of kerk. Met God was zij niet opgevoed. Maar Gods Geest waait waarheen Hij wil. En misschien moeten we eraan toevoegen: zijn Geest waait wanneer Hij wil. Tegen een pikdonkere achtergrond vol doodsdreiging vond Gods Geest woning in een vrouw die God onderdak wilde geven in haar hart en daden. Een vrouw waarvan je het, naar burgerlijk-moralistische maatstaven, misschien niet zou verwachten.
Maar misschien was het juist diezelfde vrijmoedige houding die haar tegelijk zo ontvankelijk maakte voor de liefde van God.
We lazen een deel van Psalm 94. Een psalm over boosdoeners, vijanden. Maar te midden van dat alles, dat Duitse geweld spreekt ze over ‘Mijn hoog vertrek’ , een citaat uit de psalm vanuit de Statenvertaling. ‘Burcht’ hebben latere vertalingen daar: ruimte en geborgenheid tegelijk, in een scherp contrast tussen haar innerlijke werkelijkheid en de uiterlijke omstandigheden. Zij beleeft een volstrekte wederkerigheid in de ruimte die zij in haar ziel voor God maakte, de geborgenheid die zij Hem in haar leven bood, en die God haar doet ervaren toen het er het meest op aankwam.
Ze schrijft:
MARIANNE:
‘Als ik denk aan die gezichten van het groen geüniformeerde, gewapende begeleidingspeloton, mijn God, die gezichten! Ik heb ze stuk voor stuk bekeken, verdekt opgesteld achter een venster, ik ben nog nooit van iets zo geschrokken als van deze gezichten. Ik ben in de knoei geraakt met het woord, dat het leidmotief van mijn leven is: En God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Dat woord beleefde een moeilijke ochtend met mij.’
JOS
Het godsbeeld dat Etty Hillesum geleidelijk ontwikkelt, biedt een uitweg uit het onoplosbare probleem van het traditionele godsbeeld: hoe kan een God die almachtig is, tegelijk liefdevol zijn, voor velen samengevat in de onmogelijkheid om God en Auschwitz op welke manier dan ook samen te denken. In het begin van haar dagboek zoekt Etty God in haar diepste zelf, met ‘het diepste en beste wat in mij is’. Maar later wordt God meer en anders dan het beste van haarzelf, Hij is een tegenover, die haar geborgenheid geeft en die bij haar geborgen wil zijn, die zij onderdak en bescherming moet geven. Haar godsbeeld is beweeglijk, vloeiend, niet op één positie vast te pinnen. Als je het probeert, zijn er altijd weer uitspraken te vinden die ermee in tegenspraak zijn en een heel ander beeld suggereren. Ze put ervoor uit veel verschillende bronnen, zowel joodse als christelijke, die ze met grote ontvankelijkheid en ook grote stoutmoedigheid zich eigen maakt: de bijbel, Rilke, Augustinus, Meister Eckhart… Soms lijkt God samen te vallen met haar diepste wezen; ze heeft het in een brief aan Spier ook over ‘het diepste en beste in mijzelf, dat ik God noem’. Maar elders relativeert ze dat ook weer, op een uitdagende manier.
Steeds vaker komt het voor dat ze in haar dagboek niet over God spreekt, maar tot Hem, of zoals ze het zelf uitdrukt: haar leven wordt één grote ononderbroken samenspraak met God. Op 12 juli 1942 schrijft ze in haar dagboek (en voor de historische context: dat is drie dagen voordat de eerste trein van Westerbork naar Auschwitz vertrekt, met meer dan 1100 mensen, maar wat die eindbestemming inhoudt, weet ze niet, al vermoedt ook zij wel dat het weinig goeds inhoudt), ze schrijft dan, in een beroemd geworden passage :
MARIANNE
Het zijn bange tijden, mijn God. Vannacht was het voor het eerst, dat ik met brandende ogen slapeloos in het donker lag en er vele beelden van menselijk lijden langs me trokken. Ik zal je een ding beloven, God, een kleinigheidje maar: ik zal mijn zorgen voor de toekomst niet als even zo vele zware gewichten aan de dag van heden hangen, maar dat kost een zekere oefening. Iedere dag heeft aan zichzelf genoeg. Ik zal je helpen, God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van te voren nergens voor instaan. Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen we onszelf. En dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook eraan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij het leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat je ons niet kunt helpen maar dat wij jou moeten helpen en dat we de woning in ons, waar jij huist, tot het laatste toe moeten verdedigen. .
JOS
Wat is dat een intens doorleefd geloven. Zo diep. Zo vol, zo mystiek. En ook zo vol engagement. Luister maar:
MARIANNE
‘. Er zijn mensen, het is heus waar, die nog op het laatste ogenblik stofzuigers in veiligheid brengen en zilveren vorken en lepels, in plaats van jou, mijn God. En er zijn mensen, die hun lichamen in veiligheid willen brengen, die alleen nog maar behuizingen zijn voor duizend angsten en verbitteringen. En ze zeggen: Míj zullen ze niet in hun klauwen krijgen. En ze vergeten, dat men in niemands klauwen is, als men in jouw armen is. Ik begin alweer wat rustiger te worden mijn God, door dit gesprek met jou. Ik zal in de naaste toekomst nog heel veel gesprekken met je houden en je op die manier verhinderen van me weg te vluchten. Je zult ook nog wel eens schrale tijden in mij beleven, mijn God, niet zo krachtig gevoed door mijn vertrouwen, maar geloof me, ik zal voor je blijven werken en ik zal je trouw blijven en je niet verjagen van mijn terrein. ‘
JOS:
Het is alsof haar godsbeeld zich bijna speels aan een precieze omschrijving onttrekt. En misschien is het ook dat wat haar zo aantrekkelijk maakt voor gelovigen in deze tijd, die het per definitie niet zo hebben op onomstotelijke waarheden en rotsvaste dogma’s. Is het niet ook een heel herkenbare ervaring in een mensenleven, dat God zich nu eens zo aan je voordoet, en in andere omstandigheden of in een andere fase van je leven weer op een andere, nieuwe manier: soms bijna tastbaar dichtbij, dan weer als de grote afwezige, soms als het strenge appèl van je geweten, dan als zachte armen die je dragen, soms als de ontzagwekkende schepper van het al, en soms als de kwetsbare, weerloze liefde die maar al te gemakkelijk in de verdrukking kan raken. En toch herken je er het mysterie van dezelfde God in. Voor Etty was er een grote wederkerigheid tussen haar en God. Die kwetsbare God die ze moest beschermen en onderdak geven, was tegelijk degene die haar onderdak gaf, bij wie ze veilig en geborgen was.
Na haar vertrek uit Westerbork heeft Etty nog een levensteken gegeven. Het was een vluchtig geschreven briefkaartje vanuit de wagon waarin zij richting Polen werd gereden. Ze heeft het uit de trein gegooid, en een Drentse boer vond het, en heeft het gepost. Er stond op:
MARIANNE:
‘Christien, ik sla de bijbel op, op een willekeurige plaats en vind dit: de Heere is mijn hoog vertrek. Ik zit middenin een volle goederenwagon op m’n rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagons verder. Het vertrek kwam toch nog vrij onverwachts. Plotseling bevel voor ons speciaal uit Den Haag. We hebben zingend het kamp verlaten, vader en moeder zeer flink en rustig. Mischa eveneens. We zullen drie dagen reizen. Dank voor al jullie goede zorgen. […] Tot ziens van ons vieren. Etty.’ …)
JOS:
Op 30 november 1943 meldt het Rode Kruis dat Etty is omgekomen in Auschwitz. Ze werd 29 jaar. Ze laat haar dagboeken en brieven na als stille maar nog altijd sprekende getuigen van een diep geleefd geloof.
Stilte
muziek
Met dank aan bijdragen op internet en Etty’s boeken