Een lichtstraal uit de hemel
Preek over: Richteren 13:1-14, 17,18, 24,25 en Lucas 1:5-7, 13-17
Paaskerk Baarn, 11 december 2011
Ds. M.M. Kool-Mout
Veertig jaar lang zijn de kinderen Israëls aan de Filistijnen overgeleverd. Zo zet het verhaal vandaag in. Het begint gewoon weer van voren af aan. De kinderen Israëls doen opnieuw wat kwaad is in de ogen van God. Ze verliezen zich in andere goden: Rijkdom, macht, welvaart, schoonheid. Dat verdraagt de Eeuwige niet.
Houdt het dan nooit op? Als je dit allemaal leest, gaan onze gedachten al gauw uit, naar die eindeloze conflicten in het Midden Oosten. De uitzichtloze strijd tussen Palestijnen en Joden, mensen die de laatste weken, door de verhalen van collega Kees en Margreet Kruijswijk Jansen en Pien de Lange, een gezicht hebben gekregen, hun strijd om leven, om een menswaardig bestaan, het lijkt soms inderdaad wel of er aan dat conflict nooit een einde aan komt.
Deze verhalen, die van Richteren, maar ook die verhalen die we horen en lezen in de krant,
kunnen maken, dat je je wat op afstand voelt staan. Het is zo ongrijpbaar, zo groot, die molen van geweld, waarin niet meer duidelijk is wie nu dader is en wie slachtoffer omdat beiden ook weer van rol kunnen wisselen. Het geeft een machteloos gevoel. Je kunt er niet bij, et is ver weg, en het maakt benauwd, dat gevoel, de geschiedenis zich blijft herhalen.
Het is om een ingang te krijgen in dit hoofdstuk van Richteren, om het dichterbij te halen,
misschien goed om er bij stil te staan, waar die Filistijnen in de bijbel eigenlijk voor staan.
Ze worden hier voor het eerst genoemd en zij blijven tot en met de geschiedenis van David een belangrijke rol spelen. Filistijnen staan in de Schrift vooral voor het ongeordende, chaotische bestaan en vooral om twee redenen: ze leven in de vlakte bij de zee, en de mannen zijn onbesneden. De zee staat voor de oerchaos en daar hoor je afstand van te houden als Gods scheppingswerk (scheidingswerk) je lief is. En de vlakte sluit daarbij aan als de plek waar ‘alles ganz egal’ is, waar makkelijk en zonder onderscheid geleefd wordt.
Israël leeft op heuvels, maar ook met een heilig reliëf, de Tora. En leven heeft in de Torah vooral daarmee te maken met: dat je onderscheid leert maken. Dat je oog hebt voor het bijzondere. Dat niets on-verschil-lig is.Die Filistijnen, ze gaan met zeven mijlslaarzen, dwars door het beloofde land heen. In het Filistijnse levensgevoel is er geen oog voor het bijzondere. Geen oog voor detail. En we weten, dat als iets ‘naar de filistijnen gaat’, dan gaat het kapot.
De meest in het oog springende en bekende Filistijn is natuurlijk Goligath, de grote reus waar iedereen bang voor is. Spottend daagt hij de Israëlieten uit om het gevecht aan te gaan.
De rabbijnen vergelijken hem wel met de dood. De alles verslindende dood, die geen eerbied heeft voor het kwetsbare leven.
Boeiend is ook, dat de Filistijnen waarschijnlijk behoren tot een van de volkeren die de stiercultus naar Palestina brachten. De stier is het symbool van vitaliteit en potentie, het grote tegenbeeld van het lam dat niet vecht voor z’n leven. Goliat tegen David is zo ongeveer de stier tegen het lam. De krachtpatser tegenover de weerloze. Hij lacht om dat kleine herdersjongetje David die op hem opkomt.
Juist degene waar de Eeuwige zijn oog op laat vallen, wordt door Goliath bespot.
Het erge nu is, dat het volk Israël, dat Thoravolk, zich dit levensgevoel, van die Filistijnen, eigen heeft gemaakt. Ze kennen hun verhaal, hun afkomst niet meer. Ze hebben hun richting verloren.
Ze zijn er aan gaan wennen, aan die cultuur waarin het gaat om het grote,
waar de sterke wel overleven, maar waar wie kwetsbaar zijn ondergesneeuwd raken.
In tegenstelling tot eerdere hoofdstukken, horen we het volk Israel zelfs niet meer roepen om bevrijding van dit Filistijnse regime. Nee, opnieuw wordt duidelijk: als je eenmaal in het beloofde land gekomen bent, dan bèn je er nog niet. En dat beloofde land, zo weten we inmiddels, is geen geografische plaats, maar een plaats waar mensen waardig leven mogen. Waar genoeg brood is en liefde voor iedereen. Het is een kwaliteit van leven. En het is een vraag van alle tijden en plaatsen, hoe je deze kwaliteit kunt vinden, kunt behoeden en bewaren. Steeds moet zij weer opnieuw veroverd, ontdekt worden, is het niet op vijanden van buiten, dan wel op je eigen innerlijke weerstanden.
Het is dan ook veelzeggend dat juist nu een man wordt opgevoerd, die de naam Manoach draagt. Rust, berusting betekent dat. Hij staat voor dat het hele volk dat het gewoon is gaan vinden, dat het ‘naar de gewoonten van de Filistijnen gaat’. Ze hebben zich er bij neer gelegd. On-ver-schillig zijn ze geworden. Zo gaan die dingen nu eenmaal. Dat moet je maar accepteren. Daar is toch niets aan te doen. Wie ben ik, zo vragen sommigen zich misschien nog af, dat ik daar iets aan zou kunnen doen of veranderen, dat ik verschil zou kunnen maken?’ Ik heb al genoeg aan mijn eigen situatie...of: ‘Ik ben oud... Nu zijn de anderen aan zet…’ Zo iemand is Manoach. En wij zouden zomaar iets van hem in onszelf kunnen herkennen. En zijn vrouw? Die is onvruchtbaar. Haar naam weten we niet.
Ze zijn kinderloos. Manoach en zijn vrouw. Dat is een pijnlijk gegeven. En het doet verdriet, wanneer je dat leest of hoort, of als je dat zelf treft, dat je ongewenst kinderloos bent. Als dat oermenselijke verlangen niet wordt beantwoord. Daar doet de Schrift niets aan af.
Maar in de bijbel betekent onvruchtbaarheid ook nog iets anders. We komen het vaker tegen, in de verhalen van de aartsmoeders Sara, Rebecca, Rachel en ook in het verhaal van Elisabeth en Zacharias. Van allen wordt gezegd dat zij onvruchtbaar waren. Dat werd in die dagen ervaren als leven waar de zegen van God niet op rustte. Leven zonder toekomst. En wie geen kinderen had, werd aan de kant gezet. Daar staat dat voor.
Het wil dus ook in dit verband zeggen: wanneer je dat Filistijnse levensgevoel je te veel eigen hebt gemaakt, dan loopt je toekomst dood. En daar gaat het geloofsverhaal van Israel duidelijk tegenin: wie aan de kant is gezet, wie op dat dode spoor is gezet, wordt aangeroepen...komt in het volle licht te staan. Om dat duidelijk te maken verschijnt aan die onvruchtbare vrouw van Manoach, en ook aan Elisabeth een engel, met de boodschap, jij zal een zoon baren...maw: jouw leven heeft toekomst! Dat wordt haar aangezegd. Dat wordt haar gegeven. Met die twee mensen, Manoach en zijn onvruchtbare vrouw, met dat volk die zich hadden ondergedompeld in dat Filistijnse leven, gaat wat gebeuren want, de Eeuwige wil niet dat zijn mens ten onder gaat. Hij houdt zijn hand onder hun bestaan. Deze berustende, vruchteloze mensen, ze worden er helemaal bij betrokken: zij zullen een zoon krijgen, Simson, Zonnekind, Lichtstraal, betekent zijn naam. Een aan God gewijde, een Nazireer, zal hij zijn. Iemand die ertoe geroepen is om het besef levend te houden, dat Israël ertoe geroepen is, om volk van God te zijn. En onderscheid te maken, tussen wat goed is en wat niet. Iemand die er voor moet waken dat mensen onverschillig worden.
En Manoach vraagt wat hun zoon moet doen, hoe hij moet leven Prachtig is het, de engel zegt niet wat Simson moet doen, maar wat zij, zijn vader en moeder moeten doen: hun zoon zal een begin maken met de bevrijding van Israël, maar zij moeten een begin maken hemt hun zoon in zuiverheid voor te gaan. Deze moeder van Israël moet zelf als een godgewijde leven, als een levende waarschuwing tegen alle ‘gewenning’ en onverschilligheid die maakt dat een mens God en zijn naaste uit het oog verliest. En Manoach moet haar terzijde staan.
Hier komen we dan denk ik bij de kern waar het om gaat in dit verhaal: Dat er van de andere kant in je leven kan worden ingegrepen. Dat Manoach en zijn vrouw worden wakker geschud. Ze waren niet meer creatief, niet meer scheppend bezig...onvruchtbaar was hun bestaan geworden. Maar vanuit de hemel klinkt dan een stem, opdat zij leven zullen, vrucht zullen dragen. Daarover gaat het. Dat we weer in beweging komen, want wij worden bij onze naam geroepen. Dat wij opengaan voor een woord, een stem, een lied, dat toekomst opent, ook wanneer je dat niet meer verwacht. Dat we beseffen dat we wel degelijk verschil kunnen maken. Dat het er toe doet, wat we van ons leven maken. Dat wij een rol krijgen te spelen in de menswording. En dat we die kans niet aan ons voorbij moeten laten gaan.We moeten niet te veel Manoachs worden, en berusten bij hoe het gaat, niet opgaan in de Filistijnse vlakte.
Want deze zoon, Simson, dit Zonnekind, en ook Johannes, God is genadig, zoekt bondgenoten, in u, in jou, in mij.... Amen.