Overweging
Preek over Mattëus 15:21-28 en Jesaja 56:1-7
Paaskerk Baarn, 14 augustus 2011
Ds. H.A. van den Berg-Heuver

Gemeente van de Heer Jezus Christus,

Weet u hoe gelukkig u mag zijn dat u daarmee aangesproken wordt? Dat u van oudsher daar altijd al mee aangesproken wordt?

Dat u gemeente mag zijn van Hem die leeft?

Ik niet. Ik hoor er niet bij.

Uit Kanaan kom ik.

Palestina, uit het volk dat ooit verdreven is door het volk van Mozes.

Door het volk van God. Door God zelf misschien.

Ik, een Kanaanitische vrouw, een groter contrast met de gemeente van God is er niet.

Tenminste, op papier.

In de geschiedenisboeken.

In verhalen en gevoelens die mensen elkaar doorgeven.

Wij tegen zij. Ik tegen jullie.

Maar zoveel verschil is er niet.

Mijn dochter was ziek.

Demonen zeiden ze.

Mijn dochter had niet alleen monsters onder haar bed.

Ze… ik weet het niet. Ze zag spoken. Maar dan echte.

Ik kon er niet bij.

Ik kon haar vasthouden, en heen en weer wiegen.

Maar ik kreeg geen contact leek het.

Mijn woorden drongen niet tot haar door.

Mijn tranen merkte ze niet op.

Helemaal alleen was ze, en ze keek zo verschrikt altijd.

En soms ging ze door het lint, dan wist ze niet waar ze het zoeken moest van ellende.

Ze was niet de enige trouwens hoor.

Hoe vaak wordt u gekweld door demonen?

Hoe vaak komen de monsters van onder uw bed, en spoken ze als het donker is door uw hoofd?

Och ik heb het vaak genoeg.

Dan wordt ik gekweld door de gedachte dat ik niet kan beschermen wat mij het liefste is.

Dat ik mijn dochter niet kan beschermen.

Dat ik het niet waard ben allemaal.

Dat ik gek ben om nog vertrouwen te hebben op een goede afloop.

Ook al wéét ik beter hoor.

Want ben ik zo anders dan de andere mensen?

Ben ik zo anders dan de gemeente van God?

Ja, op papier dus.

Maar hebben niet zij ook hun ellende?

Hebben niet zij ook hun demonen die ze kwellen?

Zijn we niet allen mensen, met allen onze vreugde en ons verdriet?

Ja, natuurlijk. Zoveel verschil is er niet.

Maar laat dat de anderen niet horen.

Och nee, dat is hier geen politiek correcte praat.

En óf er verschil is tussen mensen!

Tussen mannen en vrouwen, tussen vrijen en slaven, tussen wij aan deze kant van de grens, en zij aan de andere kant.

Maar ik moest er aan vasthouden.

Vasthouden aan het geloof dat we allemaal mensen zijn.

Dat ik het net zo waard ben als anderen.

Dat een God van liefde - want daar hebben ze het over, die joden - dat een God die alleen maar goed is, mijn dochter en mij niet laat staan.

Toch?

Ik ben er wat vreemd in hoor, dat merkt u wel.

Ik wéét dat ik mens ben als alle mensen.

Maar ik voel me soms zo… nouja, die kwellingen van mijn dochter heeft ze vast niet van een vreemde. Ik voel me soms toch minder.

En toch.

Toen ik Jezus zag, toen liet ik ze los, mijn demonen, en kon ik alleen nog denken aan de demonen van mijn dochter, hoe ze haar ziek maken van angst.

Ja, inderdaad, Jezus.

Ik zag Jezus, aan onze kant van de grens.

Ik heb gehoord dat hij dat vaker deed, voor de rust.

Om zich even terug te trekken.

Om even afstand te nemen van de joodse leiders die hem nogal op de huid zaten.

Ik snap dat wel hoor.

Ik had, zelfs hier helemaal, al wel over hem gehoord.

Die man schijnt een hectisch leven te hebben.

En ik gun hem zijn rust.

Maar ik had hem nodig.

Niet zomaar even, niet voor een kletspraatje,

Ha! Dat zou wat zijn, ik een kletspraatje met een Joodse man.

Nee, maar ik had hem echt nodig weet je, voor mijn dochter dus.

En in mijn wanhoop besloot ik het erop te wagen.

Dus ik ernaartoe.

Pff, doodeng. Daar liep hij, omringd door een hele schare mannenbroeders.

Ik keek, en ineens kruisten onze blikken elkaar.

Twee ogen keken me aan, en die blik alleen al…

Ik herkende er iets in.

Ik wist ineens wie hij was.

Mijn volk ziet dat anders. Ik ben anders groot geworden.

Maar, ach, noem het vrouwelijke intuïtie… Hij zou het geloof noemen later.

Ik wist het, en ik wist ook wat ik zeggen moest.

Zoon van David! Heer!

Dat waren de juiste woorden, taal die op hem van toepassing is.

De Messias, zoon van David, ik had nooit veel nagedacht over hem.

Maar nu wist ik: hij bestaat, en hij is niet meer de langverwachte, dít is de man die verlossen zal.

Heer, mijn dochter wordt vreselijk gekweld!

En… hij zweeg.

Hij wendde zijn blik af en liep verder.

Hé?! Wat?

Hebt u dat wel eens gehad?

Dat je je kwetsbaar opstelt, dat je eindelijk durft je mond open te trekken.

Dat je opkomt voor jezelf.

Dat je zegt: zie mij staan!

En dat je zo het deksel op je neus krijgt. Dat iemand weigert je te zien staan.

Alsof ik mijn ziel voor hem neerlegde, en hij stapte er gewoon overheen.

Maar ik had al mijn moed verzameld.

De vernedering was al binnen.

Dus ik hield vol.

Heer! Help me dan! Mijn dochter! Mijn dochter, ze…

Help me toch!

Ik krijste naar Hem.

En er kwam roering in de groep, ik hoorde ze mompelen.

Ik was opgemerkt, ik weet het zeker. Sommigen keken verstoord op.

En toen sprak Hij.

“Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israel”

Pats.

Alsof ik mijn ziel voor hem neerlegde, en hij ging er even stevig op staan springen.

Ik help je niet, dat zei hij.

Tenminste, dat hoorde ik.

Ik weet wel wat zijn leerlingen hoorden.

Ik snap wel waarom hij het moest zeggen hoor.

Kijk, de joden zijn het uitverkoren volk. Gods volk.

En met de komst van de Messias heeft God laten zien dat hij nog steeds geeft om zijn volk.

Dat hij zich nog steeds aan het verbond houdt.

God bevrijdt zijn volk nogmaals.

Maar wel alleen Israel.

Dat is altijd het idee van het verbond geweest. Eén volk met één God.

God heeft Jezus dus gestuurd voor zijn eigen volk, als teken van hoop: God is ze niet vergeten!

In mijn land kwam Hij alleen maar even uitrusten.

Zich opladen op onze grond.

Maar niet om zich te bekommeren om onze mensen.

Dat hoorde niet bij zijn opdracht.

Voor zijn leerlingen was dat vast een fijne gedachte. En voor alle joden die dit verhaal zouden horen via-via.

God geeft nog om zijn volk. God zorgt nog voor Israel.

Niet voor niets houden ze de geboden, God wil nu hen bevrijden, hen alleen.

Maar ik hoorde dus: ik help je niet.

Au!

Alleen omdat ik er niet bij hoor?

Omdat mijn vader niet besneden was, omdat mijn moeder geen Jodin was?

Omdat ik de geboden niet hou?

Mijn dochter is ziek! Is dat niet voldoende? Ze heeft hulp nodig, en u kunt helpen! Dat weet ik!

Dus ik kwam dichterbij, had alle schaamte losgelaten, erger kon de afgang toch niet worden.

Ik kwam dichterbij en liet Hem mij goed in de ogen kijken.

En ik zei: “Heer, help mij”.

En ik dacht: waarom niet, waarom niet een uitzondering voor een ziek meisje, sinds wanneer gaat liefde samen met uitsluiting? Waar is die Goddelijke liefde?

En hij zei: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te nemen en het aan de honden te voeren”

Ha! Hij bedoelde natuurlijk dat ik een hond was.

Ja, prima.

Zoals ik daar in het stof zat voor hem, te smeken, terwijl hij me al twee keer afgewezen had…

Ja, ik voelde me ook een hond.

Zo’n trouwe die maar achter je aan blijft kwispelen hoe graag je hem ook kwijt wil.

Zo’n vuilnisbakkensnuffelaar, vies en onrein. Onwaardig.

En de kinderen, ja dat is Israel.

Het brood van zijn genade is voor Israel. Niet voor vuile honden.

Jezus’ uitspraak bevestigde nog eens dat Hij gekomen is voor het volk van het verbond.

Maar nu wist ik net even genoeg van de joodse leer. God genade is overvloedig.

En wat er overvloeit, dat is voor de heidenen. Zo is het al sinds Noach.

Daarbij, Jezus bleef die blik houden.

Die blik van liefde, van acceptatie.

Zijn woorden wezen me af.

Maar zijn hele houding sprak van liefde.

Dus ik besloot te vertrouwen op wat er overvloeide.

Voor het eerst durfde ik iets op te eisen voor mezelf.

De kruimels.

Ik moest nog wel lachen ook, ik vond het eigenlijk best leuk gevonden van mezelf.

Altijd heerlijk als je iemand terug kan pakken met zn eigen woorden.

Meestal durf ik dat niet.

Maar Jezus gaf me het vertrouwen.

Dus ik zei: “Zeker Heer, maar de honden eten toch de kruimels die van de tafel van de baas vallen!”

Ha! Noem jij mij hond, dan noem ik waar ik recht op heb als hond.

Ook de honden krijgen te eten!

Kijk, ik had de luxe gewoon niet me af te laten schepen.

Hij had gelijk natuurlijk:

Wie ben ik nou? Wat ben ik nou waard?

Stellen we onszelf die vraag niet allemaal van tijd tot tijd?

Ach, en ik stel ook niets voor.

Maar ik ben wél moeder. En heb te zorgen voor mijn kind.

En als hij me niet het brood wil geven, goed, maar geef me dan een kruimel Heer!

Mijn dochter heeft het zo nodig, ik heb het zo nodig!

Snapt u? Ik had de luxe gewoon niet mij af te laten schepen.

Dat u geen verhalen gaat houden over hoe dapper ik was.

Of hoe bijzonder.

Ik ben maar heel gewoon.

Net als u.

Hebt u wel de luxe zich af te laten schepen eigenlijk?

Volgens mij kan niemand de afwijzing verdragen van Goddelijke liefde.

Volgens mij kan niemand het aan als God je niet ziet.

Als God je niet ziet, wie ziet je dan wel?

Neeee, het is toch juist: als niemand je ziet, dan ziet God je wel!

Zo was het bij mij.

Volgens mij moeten we allemaal de liefde zien in de ogen van Jezus.

U mag zich niet af laten schepen hoor!

Door wie dan ook.

God zelf zal u niet aan de kant zetten.

Toen ik gezegd had wat ik zei, zo half brutaal en half oprecht vertrouwend op zijn hulp,

toen gingen zijn ogen zo wijd open.

Hij moest lachen ook, ik zag het, en hij zei: “u hebt een groot geloof!”

Poe, ik weet het niet hoor, met dat grote geloof.

Een grote wanhoop, ja.

En door hem een grote hoop. Hoop op verbetering.

En ook vertrouwen. Als er een God is die ze liefde noemen, dan mag dat ook voor mij zijn.

Niet omdat ik denk dat ik het waard ben. Maar als iedereen het waard is, dan ook ik.

En iedereen is de liefde waard, ja toch?

Niemand heeft de luxe zich af te laten schepen als het gaat om Goddelijke liefde.

Net zoals niemand het recht heeft een ander van die liefde weg te houden.

Dat hebben ze wel geleerd ook.

Jezus zei ook: “wat u verlangt zal ook gebeuren”

En dat bleek inderdaad.

Voor u is het geen vraag mee van grenzen, van volken.

Meerdere heidenen heeft Jezus geholpen, ik was niet de enige gelukkig.

En ik heb het idee dat ik hem de ogen wat geopend heb.

Later zijn mensen nog anders gaan denken over kinderen en honden, over binnen en buiten.

Ik vermoed niet dat u zich anders voelt omdat u geen jood bent.

En toch druk ik u op het hart: laat u niet afschepen!

Niet omdat u anders bent.

Niet om wat u meegemaakt hebt.

Niet om wat u gedaan hebt, of gelaten.

Niet omdat u zo doorsnee bent.

Niet omdat u veel te kritisch bent.

Niet omdat u eigenlijk helemaal niet zo stil staat bij de dingen.

Niet omdat u zelfvertrouwen hebt.

Niet omdat niemand vertrouwen heeft in u.

Niet om wat anderen zeggen.

Niet om… ja, gut, nergens om.

Gods overvloeiende liefde vloeit naar ons allen.

Dat heb ik u willen vertellen.

Zeg ik een amen nu? Op mijn eigen verhaal?

Ja, dat u het onthouden zal.

Amen.