Zondag 6 mei 2018, Paaskerk te Baarn, Wout van der Lugt

 

Gelezen: Psalm 139, 1 -14 en Matteüs 25, 13 t/m 30

 

“Heeft hij nog een briefje achtergelaten?”, werd er gevraagd bij het trieste, plotselinge overlijden van die veel te jonge man.  Er was ‘iets met geld’, maar het fijne wisten ze er niet van, wel dat hij in de nesten zat. Gek, dat zoiets alshetware automatisch wordt gevraagd: Heeft hij nog een briefje achtergelaten? Want de deur uitgaan en helemaal niets zeggen, en voor altijd zwijgen, het is zo afschuwelijk, en je hoopt dat hij tenminste nog iets naliet, een woord waar zijn nabestaanden nog enig houvast aan zouden kunnen hebben, de dagen, de maanden, de jaren die ze alleen verder moeten, zonder hem.

 Gemeente, onze gelijkenis van vanmorgen is zo’n briefje, een woord vóór de dood, achtergelaten met het oog op de tijd erna, alleen niet bij een zelfdoding maar van iemand die werd vermoord, waar de achterblijvenden hopelijk houvast aan hebben, de dagen, de maanden, de jaren die ze alleen verder moeten.

Voor zijn heengaan heeft Jezus dit verhaal verteld, met het oog op zijn heengaan. En het verhaal gaat dan ook over iemand die ‘heengaat’. Hij gaat ‘op reis’, ‘naar het buitenland’, en hij vertrouwt zijn bezit toe aan zijn knechten. Eén krijgt vijf talenten (munten van hoge waarde), een ander krijgt er twee, een derde één, eenieder naar z’n bekwaamheid, want de één heeft nu eenmaal doorgeleerd, de ander niet, de één heeft gouden handen, de ander heeft dat niet, de één werkt met z’n hoofd, de ander…, maar erg belangrijk is dat allemaal niet, als je maar uit het leven haalt wat er in zit!

Welnu, dat doen die eerste twee ook, ze verdubbelen zelfs de hun toevertrouwde som gelds, en de baas was bij zijn terugkeer dik tevreden. Maar die derde had er werkelijk niets van gemaakt, hij had op safe gespeeld en had het geld in de ‘safe’ van die dagen gedaan: in de grond verborgen. Z’n baas was bitter teleurgesteld en – om het op z’n Amerikaans te zeggen: “he gave him hell”, woorden van hel en verdoemenis stortte hij over zijn luie knecht uit.

Gemeente, het gaat in dit verhaal natuurlijk om die derde knecht. Zo moet het niet, bindt Jezus voor zijn heengaan zijn vrienden en vriendinnen op het hart.

 Maar… wat is er dan precies met die derde knecht aan de hand? Wij mensen, wij worden op de wereld gezet, en op een goede dag doen we onze ogen open en we overzien de kansen die we hebben in dit leven, want we zullen er toch wat mee moeten doen… “Weet je al wat je worden wil, later?” Ik hoorde dat laatst over een meisje uit groep 7, die uit school kwam en zei ‘ik ben een VMBO-kind’. Ja, zo gaat dat, je bent op de wereld gezet, en je doet je ogen open, en je weegt je kansen, en je ziet anderen die slimmer zijn, sneller, handiger, en je denkt ‘ik ben een VMBO-kind; ik zal het waarschijnlijk niet zo ver schoppen, en ik hoop maar dat mijn ouders niet al te hoge verwachtingen van mij hebben, want ik ben bang dat het anders een grote teleurstelling voor ze wordt. ‘t Is voor mijzelf trouwens ook teleurstellend, ik wou dat het anders was; er zijn er in de klas met vijf talenten, met vier, met drie, en ik met mijn éne talentje steek maar schameltjes bij de anderen af.’

 

Ja, het is waar, als je om je heen kijkt, zie je mensen die intelligenter zijn, mooier, gezonder, evenwichtiger, rijker, geloviger, vlotter, wijzer. Hoe moet ik daarmee leven?

 

Er is een nog diepere vraag. De eigenlijke vraag van een mens is niet ‘wat kan ik met mijn leven doen, waar kan ik mij nu met hart en ziel aan wijden?’, de diepste vraag is ‘ben ik beminnenswaard? Zal ik op aarde de liefde vinden, de waardering? Wie zal mij het gevoel geven dat ik bemind ben, dat ik er mag zijn?’ En we ondernemen van alles om die liefde te verwerven, want niets is erger dan te denken dat je te weinig in huis hebt om de waardering en de liefde van je medemensen deelachtig te worden.

 

Het is een eeuwige vraag, zo oud als de wereld: ondanks al zijn inspanningen voelde Kaïn zich de mindere van z’n broer Abel, Gods eigen lieveling, en hij kon hem wel wat dóen, en dat deed hij toen ook.

De gevangenissen van de wereld zitten vol met mensen die moordenaars werden om een verloren gegane liefde, en buiten de gevangenissen zit het vol met mensen die al evenzeer gevangen zijn in gevoelens van minderwaardigheid en schaamte; en het kan zelfs zo ver komen dat je er liever een eind aan maakt, om, ja, inderdaad om “iets met geld”, om een som gelds je toevertrouwd, maar je faalde, en je bent bang dat je de liefde van mensen voor eeuwig verspeeld hebt.

 

“Wat bracht je hier in de kerk?”, vroeg ik ooit aan iemand die zomaar een keer was binnen gestapt en telkens terugkwam. Ze vertelde dat haar vriend het had uitgemaakt en dat ze aan zelfvertwijfeling ten prooi was. Ze had die kerkgang als een weldaad ervaren. “Ik dacht, ik mag er zíjn”, zei ze, en ze voegde eraan toe, “ik knap van sommige diensten meer op dan van weken therapie.”

 

Welnu, gemeente, dat is nu precies waar het in die gelijkenis om draait. Jezus zegt: er is maar één weg om je te bevrijden van al die angst en zelfvertwijfeling, en dat is de eerste zin van die gelijkenis ernstig nemen en mij op mijn woord te geloven: God heeft ons dit leven toevertrouwd en ieder mens heeft zijn eigen kracht en zwakte, zijn eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, maar daar mag je het mee doen, je mag er zijn zoals jij bent en je moet werken met het materiaal dat jij in handen hebt gekregen en verder heb je wat dit betreft met niemand iets te maken; je hebt alleen maar met God te maken. In plaats van in eindeloze rivaliteit anderen de maat te nemen en onszelf, kunnen we onze ogen beter op God richten die deze aarde aan ons mensen heeft toevertrouwd, ook aan mij heeft toevertrouwd, jij in jouw klein hoekje en ik in ‘t mijn. Alleen deze blikrichting kan ons bevrijden van chronische minderwaardigheidsgevoelens, nooit eindigende jalousiecomplexen, eeuwige frustraties en permanente haatreacties. Zolang wij ons blijven afvragen in hoeverre wij beter of slechter zijn dan een ander, zullen wij altijd iemand vinden die geringer is dan wij – en kunnen we minderwaardig over die ander doen – of iemand vinden die beter is dan wij – en in dat geval kunnen wij onszelf verachten.

Die vrouw van zoëven had groot gelijk. Het kan je heel wat ge-therapie besparen, het kan onmiddelijk genezing brengen als je het je voor eens en altijd voor gezegd houdt:

dat het er in het leven niet op aan komt of je in de ogen van de mensen wel een goed figuur slaat, maar dat de enige echte vraag is hoe je omspringt met het leven dat je van God ontvangen hebt.

 

“Als rabbi Soesja aan de hemelpoort komt”, zo vertelde rabbi Soesja, “dan zal God hem niet vragen ‘rabbi Soesja, waarom ben je niet als Abraham geweest?’ en God zal hem ook niet vragen ‘rabbi Soesja, waarom ben je niet als Mozes geweest?’, maar God zal hem vragen ‘rabbi Soesja, waarom ben je niet als rabbi Soesja geweest?’”

 

(Denk aan Loesje: “Wees toch jezélf… want er zijn zoooveeel ánderen…)

 

Je moet jezelf worden voor Gods aangezicht, niet meer en niet minder. De kunst van het leven wordt dan: je eigen maat vinden. En de kunst van het met elkaar omgaan wordt dan de ander in Gods naam het gevoel geven: zoals je bent, zo ben je goed, aanvaard, gewaardeerd, bemind.

 

“Van tweeën één”, zegt Jezus voor hij ‘buitenlands’ gaat, “of je aanvaardt dit leven als een geschenk uit Gods hand, en dan is het goed zoals je bent en is er reden voor dankbaarheid, óf je ziet je leven in vergelijking met anderen, zeg maar “los van God”, en van God los zit je voor je het weet verstrikt in wedijver, jalousie, verdriet en kwaaiigheid. Kies dan (het leven).

Bedenk dat je zomaar knecht nummer drie bent! Dan heb je jezelf levend begraven. Dan ben je levend dood. Je hebt niets fout gedaan, maar je hebt ook niets goed gedaan. Natuurlijk, je kunt in het leven ten onder gaan, maar als je aan je eigen angst ten onder gaat, verval je mogelijk van de ene depressie in de andere en je wordt steeds armer. Je voelt je overvraagd door de mensen en je voelt je overvraagd door God, die maar eist en eist, die maait waar hij niet gezaaid heeft, en oogst waar hij niet geplant heeft, en uiteindelijk sta je buiten het leven, buiten het licht, tandenknarsend in het duister.

 

Jezus’ ogen schieten vuur. Straks is hij er niet meer, nu, voor zijn heengaan, wil hij hen nog éénmaal op een briefje geven hoe het leven geleefd moet worden voor Gods aangezicht, en hoe het niet geleefd moet worden. En hij schildert plastisch tot in de uiterste consequentie waar al die angst toe leidt en in wat voor duivelskring je belandt als je je er niet krachtig uit losmaakt.

 

Jezus – of de evangelist – laat geen middel onbenut om ‘s mensen angst voor God en voor het leven en voor zichzelf uit te drijven door die mens angstig te maken voor het bittere duister waarin hij als hij niet uitkijkt uiteindelijk tandenknarsend belandt. Bij wijze van spreken. In zijn strijd tegen de angst zet Jezus ángst in, zoals men wel bij een steppebrand en dreigend gebrek aan bluswater een tegenbrand ontsteekt om het kwaad te keren.

 

Kortom, je bent voor het licht bestemd – wil je in het duister eindigen? Je bent een kind van Hem die je het leven schonk – wil je buiten blijven? Tot geluk ben je geschapen en tot vreugde – je wilt toch niet dat het allemaal om te huilen is?

 

Je hoeft geen ander te zijn van God. Je hoeft je buurman niet te zijn, je hoeft je vader niet te zijn, en niet je moeder, en niet je broer en niet je zuster. Nee, jij mag jezelf zijn – en het gaat er ook niet om wie de meeste talenten erbij verdiende; en ook niet of je een foutloos parcours gereden hebt. Nee, er zal je alleen maar worden gevraagd of jij in jouw klein hoekje  ‘vruchtbaar’ bent geweest.

 

Gemeente, blijft staan dat het ongelijk verdeeld is in deze wereld, en dat sommigen groter angsten moeten zien te overwinnen dan anderen. Het maakt al zoveel verschil waar je werd geboren en of je komst met vreugde werd begroet of dat je eigenlijk teveel was, emotioneel of financieel. Het gevoel dat het beter ware geweest als je niet was geboren, kan een levenlang spoken en je leven tot een hel maken, als je die spoken niet weet uit te drijven (al dan niet met hulp van anderen).

Of ze hadden liever een jongetje gehad. Of toch liever een meisje. Of je hoort pas veel later dat je vader je vader niet was en je gaat ineens veel begrijpen, maar niemand begrijpt jou nog.

Het gevoel dat je er eigenlijk niet had moeten zijn, maakt het moeilijk er te zijn en het gevoel dat je eigenlijk een ánder had moeten zijn, maakt het moeilijk jezelf te worden.

 

God houdt van ons, zegt Jezus. Je bent bemind. Je mag er zijn. Er zo zijn. Als je een ander beeld van God hebt, zit er waarschijnlijk een vader of een moeder in de weg.

 

[[Als je wijze, lieve, goede ouders hebt gehad, dan is er weinig aan de hand, dan kun je je gevoelens voor hen veilig ook op God projecteren, die is dan ook wijs, lief en goed. Maar je ouders waren of zijn natuurlijk ook maar stervelingen – net als jijzelf – met hun lek en gebrek en er kunnen kleine en grote rampen gebeuren, met opzet of per ongeluk, en dan kom je met ze overhoop te liggen en tien tegen één dat je dan ook met God overhoop komt te liggen.]]

 

Maar, zegt Jezus, God zijn Vader noemende, Abba, Vadertje, Daddy, je moet je Godsbeeld van je projecties zuiveren en danook niet langer bang zijn voor God  en niet langer kwaad zijn op God. Hij is ‘op een verre reis’, Hij vertoeft ‘buitenlands’, maar hij heeft jou waardig bevonden je een deel van zijn bezit toe te vertrouwen. Zijn kind ben je. Hij heeft je bedacht, Hij heeft je gewild, Hij heeft je gemaakt (Psalm 139!), en eens mag je wonen waar Hij woont – en mocht je nog tranen hebben, Hij zal ze drogen – lachen zul je en gelukkig zijn.

 

“Wees dus waakzaam, want julle weten niet op welke dag en op welk tijdstip hij komt. Want het is als een mens die heenging naar het buitenland, en hij vertrouwde zijn dienaren zijn bezit toe – de één gaf hij vijf talent, een ander twee, een derde één.”

 

Vreemd, de één zag het geld dus als geld van de Heer en de ander zag alleen maar dat het te weinig was. De auteur Antoine De Saint Exupery schrijft ergens: een kathedraal is waarlijk iets anders dan de som van haar stenen. Het zijn niet de stenen die de kathedraal bepalen, het is de kathedraal die de stenen verrijkt. Zij veredelt die stenen doordat het de stenen van een kathedraal zijn geworden, opgenomen in haar lied. Toch bestaat dat heiligdom door elk van die stenen. Antoine De Saint Exupéry zegt (“De aarde der mensen”): Stel je voor, wie zou daar nu iets in zien, op de werkplaats, in die wanorde van al die stenen, het hout, het glas, al die verzamelde bouwmaterialen, wie zou daar nu iets in zien, behalve de bouwheer die, al was het op z’n eentje, er met de ogen van het geloof naar kijkt en bij zichzelf denkt: “Kathedraal!”

 

Lieve mensen, als u vindt dat u wat weinig kreeg, dan weet u nog niet hoeveel u wacht. Ook het weinige is geld van onze Heer. Een kathedraal bestaat toch ook uit de kleinste stenen? En de meeste daarvan zie je niet eens. Maar ze dienen. Ze doen ertoe. Ze dragen gewelven.