“Een worsteling in de nacht” 

Preek nav Genesis 32:23-32

Paaskerk Baarn, 19 augustus 2018

ds Marleen Kool-Mout

 

Overweging Een worsteling in de nacht

Een man staat op in de nacht.

Alles wat van hem was

zijn vrouw, zijn kinderen,

zet hij aan de overkant van de rivier

Hij blijft alleen achter. Jacob.

Deze week heb ik veel over hem nagedacht. Naar Jacob gekeken.

en zag hem daar staan, als een mens, staande op een grens.

Zoals je daar allemaal weleens staat, op een kruispunt in je leven. Een keuzemoment.

Alleen op je zelf teruggeworpen.

 

Zelf zal hij, Jacob als laatste de Jabbok oversteken...

en achteraan aansluiten bij zijn karavaan....

Het gaat, zo maakt de verteller van dit verhaal hiermee duidelijk,

om zijn eigen overgang. 

Als hij passeert, gaat de zon over hem op.

Maar zover zijn we nog niet.

Eerst is er die worsteling.

Bij de rivier de Jabbok.

Je hoort er de naam Jacob in, de verteller speelt met de namen.

Een grensrivier,

een symbool is het van een oversteek die Jacob in zichzelf moet maken.

 

Doodsbang was hij.

Het was nacht geworden in zijn leven: te veel leugen en bedrog.

En nu was hij op weg naar zijn broer Ezau bij wie hij zwaar in het krijt stond. 

Het eerstgeboorterecht had hij hem afgetroggeld in ruil voor een bordje soep.

Een man op een kruispunt. Verlangend naar verzoening, naar meer licht in zijn leven.

Het heeft iets teers, kwetsbaars het beeld, naakt staat hij daar.

Wat blijft er van hem over, nu hij daar, op zichzelf in de nacht staat?

Wie ben ik, wat doe ik met mijn leven? dat zij de vragen die opkomen in de nacht. Als je alleen bent. Is dit nu wat je noemt een gezegend leven?

En dan is daar die schimmige worsteling...

Een man vocht met hem tot het morgenrood daagde.

Een man?  Je kunt het ook vertalen met iemand.

Veel kunstenaars hebben dit gevecht verbeeld.

Vaak heet het dan: Jacobs gevecht met de engel.

Maar het woord engel/ bode staat hier niet.

 

Ischa Meijer vertaalde deze zin bij het afscheid van zijn vader met wie hij in onmin leefde:

Hij vocht met zijn eigen zelf tot de dagenraad aanbrak....

dat maakt van het tweegevecht een tweestrijd. Een innerlijk gevecht.

 

 

Jack Baumgartner

 

En dat zal ieder op z’n tijd herkennen: dan wordt je het verhaal ingetrokken, dan wordt het een spiegel: Want wij, mensen vechten wat af in onszelf, met ons leven, samen met anderen.

Waar vecht je tegen? Waar vecht je om? Met wie?

De een met wat achter hem ligt een ander met wat komen gaat: kan ik het wel aan, wat mij te wachten staat. We vechten met verwachtingen van jezelf of de druk die anderen op je leggen..

we worstelen met onze angsten, met vragen, twijfels. Met keuzes die we hebben gemaakt, deden we er goed aan of moet het toch anders? Vechten we uitiendelijk niet allemaal om

erkenning om te worden gezien zoals we zijn ... en aanvaard.

Met onze schaduwkanten en onze lichtkanten ... Met God. Met onze naasten. Met je kinderen misschien van wie je zoveel houdt, maar die ook zo ver van je af kunnen komen te staan.

 

Waarmee vocht Jacob?

Ik stel mij voor, met die schaduwkanten die hij had,

met de bedrieger, de leugenaar, met de bange gladde jongen die hij, als hij eerlijk is, wel onder ogen moet komen.... maar ook met zijn broer...met God.

 Zo laat het verhaal Jacob zien: Als een mens met angst.

Angst om zijn broer onder ogen te komen.

Die hij na twintig jaar nog steeds ziet als zijn vijand.

Slim als hij is heeft hij zijn karavaan zo georganiseerd dat hij zelf als laatste komt,

 eerst alle geschenken, eerst zijn vrouwen, zijn meiden en kinderen.....

zijn zichtbare zegen, zij zullen hopelijk de woede van zijn broer weten te dempen....en dan ja dan zal hij komen.

Probeert hij hiermee nu zijn eigen vege lijf te redden?

Heeft hij in al die 20 jaar dan nog niets geleerd?

Wat ertoe doet, is dat Jacob tot hiertoe in het verhaal, nog nooit zijn eigen naam genoemd.

tegen zijn vader Izaäk loog hij op diens sterfbed: ik ben Ezau uw eerstgeborene, tegen Rachel die hij zag bij de bron verzweeg hij zijn naam, ik ben de neef van je vader was het enig wat hij kwijt wilde. Pas na dit gevecht in de nacht zegt hij dat hij Jacob is, voor het eerst.

Zo wordt het verhaal verteld van deze mens, die op zichzelf teruggeworpen

in een mysterieus gevecht gewikkeld raakt met een gestalte in het donker en tot inkeer komt. Tot omkeer.

Een gevecht op leven en dood....

‘Laat mij gaan zegt deze gestalte, want de dageraad breekt aan’.

Is hij bang om herkend te worden? Wie is hij?

 

Jacob’s reactie is schokkend:

‘Ik laat je niet gaan, tenzij je mij zegent....’

 

Maar, was hij niet al de gezegende?

Hij heeft toch de zegen van zijn vader, gestolen van zijn broer Ezau?

En In Betel, werd hij gezegend met land.

Bij Laban heeft hij zijn na twee keer zeven jaar hard werken, zegen verworven van Lea en Rachel

Om welke zegen vraagt hij nu?

Waar haalt hij het lef vandaan....

‘Ik laat je niet gaan, tenzij je mij zegent’...het is de belangrijkste zin uit dit verhaal....

en dan wordt het spannend. Een dialoog op het scherpst van de snede volgt.

 

Hoe is je naam? vraagt die gestalte in de nacht.   

Als in een flits moet Jacob terug hebben gedacht aan zijn oude vader, die op zijn sterfbed hem dezelfde vraag stelde...wie ben jij?

Wat zal hij nu zeggen? Ik ben Jacob.

Het woord is er uit. Een biecht is het, een dapper biecht.

Hier op deze plaats scharniert het verhaal van zijn leven. Het kantelt.

Jacob is zijn naam. Bedrieger. Wat je zegt, ben je zelf. We kennen de uitdrukking allemaal... Je naam drukt uit wie je bent, dat is bijbels.

 

En met dat hij zijn naam noemt, is het of heel zijn bestaan wordt doorgelicht....want ja, hij heeft flink gejakobt....  gelogen en bedrogen...maar ook liefgehad. Intens.

Zoals het bij ieder mens zo door elkaar heen loopt...je liefde, je leugens, je licht en schaduwkanten, zo komt hij hier in dit gevecht, daar bij de Jabbok, tot op het bot aan licht: en wat een bevrijding is dat! Er komt helderheid.

Niet langer wil hij zich laten leiden door list en bedrog.

Niet langer meer, schermen met wat hij heeft, dat staat immers allemaal aan de overkant.
Niet langer verschuilt hij zich, achter zijn eigen schaduw.

Ik ben: Jacob....zegt hij, voor het eerst....

 

Tijdens het gevecht wordt hij diep geraakt. Onder de gordel. Onder zijn heup, de plek van zijn potentie, van zijn kracht, zijn toekomst...

Zo’n strijd op leven en dood, raakt je. Tekent je. Iedereen loopt littekens op. Krassen op je ziel... Maar je moet niet opgeven. Dat doet Jacob ook niet.

Hij houdt vol. Hij strijd niet tegen, maar met de misstappen in zijn verleden,

de butsen, de krassen die hij opliep, de littekens in zijn ziel, ze komen in dit gevecht aan het licht en dat zal ongetwijfeld nog wel vaker in zijn leven gebeuren

 

Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.

Het is de belangrijkste zin uit dit verhaal.

‘Ik laat U niet gaan. U die mij ziet zoals ik ben.

U die mij ontregelt.

Uit mijn gewone doen, uit mijn eigen opgebouwde veilige wereldje stoot.

Uit mijn gesloten bestaan bevrijdt.

God duwt, trekt, stoot ons eruit....

Maar wij hoeven niet te wanhopen,

We kunnen als Jacob zeggen: ik geef niet op, ik me niet over. Ik gooi mezelf niet weg. ik geef me niet over aan die stemmen in mij die zeggen dat het allemaal geen zin meer heeft....

 

Ik laat U niet gaan, tenzij U mij zegent. Tot ook dit hier een zegen wordt.

Dan gebeurt het wonder.

De Ander vervloekt hem niet maar zegent hem.

Niet als Jacob, niet als de beetnemer, de bedrieger, wordt hij gezegend, maar als Israël: strijder Gods....want jij hebt moedig strijd geleverd...met je zelf, je eigen ego, met je naasten, met mij.....

Jij mag leven van vergeving. Je bent niet ten dode opgeschreven....maar voor het leven bestemd....

 

Een keerpunt is het... Jacob krijgt een nieuwe bestemming.

Vanaf nu gaat hij niet langer achter de karavaan aan,

hij hoeft zich niet meer te verbergen,

hij gaat voor ze uit. Als eerste zal hij zijn broer in de ogen kijken.

 

Esau komt op hem af, omarmt en kust hem. En zij huilden.

Er is verzoening, vrede.

 

De zegen die Jacob ontvangen heeft, niet gestolen of verworven,

die zegen bevat die opdracht: om vrede te stichten. Op aarde. Vanuit broederschap, zusterschap te leven. Zo te leven zo een samenleving op te bouwen dat ieder weerloos mens veilig is en bestaansrecht heeft.

Om verzoening teweeg te verzoening met jezelf, met wat was, om te worden zoals je in de ogen van God bedoeld bent: tot zegen van het leven. Van jou en de ander.

 

Een diepgaand verhaal van hoe een mens een beetje meer mens wordt voor het aangezicht van God... Hoe je daarin groeien kunt.

Een visioen is het. Hoopvol en troostend ook:

Je kunt in je leven door wat voor redenen dan ook ver weg raken van jezelf,

van je familie, van je oorsprong, je bestemming, van God.

Maar dat hoeft niet voor eeuwig zo te blijven.

 

Sommige kunstenaars (2x) , beelden Jacobs gevecht uit als een dans, een omarming, een dialoog...

daarbinnen kan verandering, groei en ook verzoening ontstaan... 

Want dansend, raak je elkaar aan, als het goed is, zonder de ander pijn te doen,

En in een dialoog leer je je in te leven in de ander... en dat maakt je menselijker...

 

 

Macha Chamakoff

 

Levenslang oefenen....is het, en het gaat voor ieder persoonlijk, maar ook in het grotere geheel, met vallen en opstaan.

We zijn nog ver weg van het grote verhaal van Jaco en Esau die elkaar omhelzen....

daarom blijven wij, met Jacob

smeken, bidden, zingen om zegen.

Moge het zo zijn.

 

Macha Chamakoff